Het speelveld bestaat uit een raster van 7 bij 7 velden; de doolhofkaarten worden willekeurig op dit veld open neergelegd; 1 doolhofkaart blijft over. Deze doolhofkaart wordt tijdens het spel gebruikt om de gangen in het doolhof te laten verschuiven. Op enkele doolhofkaarten staan alleen gangen, op andere staan ook schatten. Deze schatten staan ook afgebeeld op de kaarten. Vervolgens kiezen alle spelers een kleur en plaatsen het speelstuk van hun spelerskleur op de op het speelveld aangegeven startpositie. De kaarten worden geschud en onder de spelers verdeeld. De spelers leggen de kaarten in een gedekte trekstapel en bekijken de bovenste kaart van hun eigen trekstapel. Dit is de schat waar de speler als eerst naar op zoek moet gaan. Het spel wordt kloksgewijs gespeeld.
Als een speler aan de beurt is, schuift hij de overgebleven doolhofkaart vanaf de zijkant in het doolhof, totdat er aan de andere kant 1 doolhofkaart uit de rij wordt geschoven. Als er een speelstuk op de kaart staat die uit de rij schuift, dan wordt deze op de zojuist ingeschoven doolhofkaart geplaatst. Vervolgens mag de actieve speler zijn speelstuk verplaatsen naar een locatie naar keuze waar hij zonder onderbrekingen naar toe kan; als hij hiermee de gezochte schat weet te bemachtigen, toon hij het kaartje en legt deze terzijde. Daarna neemt hij de volgende kaart van zijn stapel; dit is de volgende schat die hij moet vinden. Vervolgens is de volgende speler aan de beurt.
Het spel eindigt zodra een speler zijn laatste schat gevonden heeft en weer terug is op zijn startpositie. Hij is de winnaar van het spel.